Masjieach (Messias)
“De wolf en het lam wonen samen, de panter vlijt zich neer naast het bokje, het kalf en de leeuw weiden samen: een kleine jongen kan ze hoeden.” Zo omschrijft de profeet Jesaja (11:8) de toestand in de wereld, nadat de verlossing heeft plaatsgevonden en de door G‑d gezonden Masjieach is gekomen.
Moeten wij deze tekst letterlijk of figuurlijk opvatten? Daarover verschillen onze geleerden van mening. Komt tijd, komt inzicht. Mettertijd, legt de wetgeleerde en filosoof Rambam (Maimonides, 1135-1204) uit, zal duidelijk worden wat de profeten precies hebben voorspeld.
Toch, zo formuleerde Rambam het in zijn Dertien Basisprincipes van het Jodendom: Ik geloof, en ben er volledig van overtuigd, dat de Masjieach – Verlosser zal komen. En al kan hij ook lang uitblijven, toch wacht ik iedere dag op zijn komst. Ondanks alles. Ondanks de onafgebroken reeks van vervolgingen, verdrijvingen, pogroms, gaskamers, zelfmoordaanslagen, geloof ik dat alles ten goede is en een voorbereiding vormt voor de komst van de Masjieach en de uiteindelijke Verlossing van de wereld.
Ook psalm 126, op Sjabbat en feestdagen voor het dankgebed na de maaltijd gezongen, spreekt over deze verlossing en over de tijd van het Galoet - de Ballingschap - waaraan dan een einde zal zijn gekomen. In “Baderech – op weg naar praktisch Joods leven” schreven wij:
“Sjier Hama’alot, een lied van de Trappen. Toen G‑d de gevangenen van Tsion terugvoerde, waren wij als dromenden.”
"Wij waren als dromenden" heeft betrekking op de beëindigde ballingschap. Deze woorden wijzen erop dat door de overvloed van goedheid, die G‑d zal schenken, al de lange jaren van ballingschap onwerkelijk, als een droom zullen lijken. Want ballingschap - het Galoet – is als een droom, waarin het “G‑ddelijke aangezicht” verborgen is. Gedurende die tijd werkt G‑d’s heerschappij op een verborgen wijze. Ons begrip voor G‑ddelijkheid is nevelig, evenals ons oordeel over wat waar en werkelijk is. Wat wij om ons heen zien is een wereld “op zijn kop”: de slechte overwint, de rechtvaardige lijdt, waardeloze ideeën worden aanvaard als waarheden, terwijl werkelijke waarden verworpen worden.
In een droom kunnen twee tegengestelden in volkomen harmonie lijken. Daardoor worden de tegenstelling tussen het sterven van de ziel naar G‑ddelijkheid en van het lichaam naar materieel genoegen vaak niet gezien. Zo keert men zich tijdens het gebed en het leren van G‑d's Tora van de wereldse dingen af en geeft zich geheel over aan de liefde voor G‑d. Die liefde lijkt na afloop van het gebed makkelijk te verdwijnen en het grootste deel van de tijd met het najagen van kortstondige wereldse illusies te worden gevuld. De oorzaak van deze, op een droom lijkende inconsequentie, is dat de G‑ddelijke vonk in zijn ziel ”in slaap” is en “droomt” gedurende de tijd van de Galoet, als het ware zelf “verbannen” en “in gevangenschap”.
Als echter de Masjieach zal zijn gekomen en er een G‑ddelijke openbaring zal zijn, die alles wat ooit geweest is zal overtreffen, en “als de aarde vervuld zal zijn met de kennis van G‑d zoals het water heel de bodem van zee bedekt” (Jesaja 11:9), dan zal er een werkelijk “ontwaken” zijn. Dan zullen wij bemerken dat wij als in een droom geleefd hebben en wij zullen onze droom kunnen interpreteren doordat alles helder gezien zal worden in het schitterende licht van de G‑ddelijke openbaring.
“Bimheera wejameenoe” is de traditionele wens na zo’n een tekst. “Moge het in ònze dagen zijn. Spoedig!”
under permission of chabad.nl